Met het overlijden op 6 januari 1982 van volksfiguur en muzikant Camille Felix D’Hongrie, beter bekend als Don Camillo, verloor Gent één van zijn kleurrijkste bewoners.‘De burgemeester van Sint-Jacobs’, zoals hij werd genoemd, vulde jaren aan een stuk de pauzes tussen twee optredens aan het Sint-Jacobs. Met zelfgebouwde instrumenten of op zijn mondharmonica (“die reep ijzer tussen uw gebit”) bracht hij onvergetelijke versies van O Suzanna en The way to Tipperary, zijn twee lijfliederen. Hij was steeds gekleed in een zwarte pitteleer, een wit ondervestje en een hoge buishoed. Met een vernuftig mechaniekje liet hij de onderste helft van zijn das naar omhoog springen, zijn “erectieve plastron”, noemde hij dat. De legende wil dat Camille zijn bijnaam had gekregen van de hoertjes in de Gentse stationsbuurt, een van zijn biotopen.
Don Camillo was een graag geziene gast in Walter De Bucks muziekcafé ‘De Martiko’ in het Steendam.Hij bleef er altijd hangen, en niet alleen omdat zijn portret boven de toog prijkte. De Buck geeft een pakkende beschrijving van Don Camillo in zijn “woordje vooraf” bij de “voorlopige zak-editie” van Don Camillo’s biografie door Herwig De Weerdt:
Met Don Camillo verloren we een afstammeling van een bepaald soort mensen: de loslopers, de vrijbuiters die in sombere tijden van Vlaanderens achttiende en negentiende eeuw zich hebben weten te handhaven door middel van een kwinkslag en gezond verstand en met een knipoog zeggend; “Moi je suis un vrai!, Ik ben nen echte!”
Don Camillo, die volgens zijn zuster “altijd ne kilo is geweest”, was wereldberoemd in de Gentse volkscafés. Hij verwierf er zijn sterrenstatus door eigenzinnige versies van hits uit de jukebox, steeds vakkundig begeleid op mondharmonica en castagnetten. Tijdens zijn optredens keelde hij regelmatig: “Moi, je suis un vrai!” Een knipoog naar het liedje van Fernandel Je suis un dur, un vrai, un tatoué, de Franse zanger en acteur die die andere Don Camillo op het witte doek had vereeuwigd. Om alle misverstanden uit te sluiten, voegt Camille, gevraagd naar zijn naam, er steevast aan toe: Don Camillo VAN GENT.
Don Camillo’s leven neemt een keer wanneer hij Walter De Buck leert kennen. De Buck is erg onder de indruk van “de man die iedere jukebox deed verbleken”. Don Camillo zelf voelt zich meteen thuis bij de bende jonge gasten die liedjes van vroeger zingen en een leven van vrijheid en liefde aanhangen. Vanaf de allereerste Gentse Feesten in 1969 is Don Camillo dan ook van de partij. Hij beleeft een tweede jeugd, ondanks zijn zeventig lentes. De Buck is de presentator en Don Camillo verzorgt de entr’acte: het blijkt een echte succestandem. Maar ook buiten de Gentse Feesten laat Don Camillo zich gelden. Hij schopt het tot tamboer-majoor van de fanfare ‘De Lochte Genteneers’. Met twee volstrekt unieke en eigenhandig gebouwde instrumenten voert hij de blazers en ritmesectie van de fanfare aan.
In 1982 bracht vzw Trefpunt tijdens de Gentse Feesten hulde aan de ontslapen Gentse bard. Een grote foto van Don Camillo, gemaakt door Guido De Leeuw, stond statig op het Groot Podium. Don Camillo keek voor een laatste keer over zijn pleintje en zag dat het goed was.
Op de achterflap van zijn biografie (“een ere-saluut in afwachting van een encyclopedische bijdrage in de Galerij der Groten”) staat te lezen:
DON CAMILLO l’artiste –pur met mondmuziek, kastanjetten, onvergetelijke meezingers en zichzelf als repertoire.
DON CAMILLO de trotse clochard, ook zonder pitteleer, chapeau-buse en wonderplastron: de burgemeester van Sint-Jakobs.
DON CAMILLO tachtig jaar tussen liefde en ellende, een monument, een levens-wijze.
DON CAMILLO is dood. Moge hij nog vele Gentse Feesten verder leven.
Bij deze. Don Camillo is dood, lang leve Don Camillo!